Het is vandaag wereld prematuren dag. Ik ga even terug in de tijd. Bijna zes jaar geleden zetten wij onze eerste stap op de afdeling neonatologie. In vergelijking met de wurmpjes die daar lagen was onze met 34+5 weken geboren zoon een kleine reus. Zijn couveuse stond voor een lange balie van waarachter de verpleegkundigen de monitoren van deze wurmpjes in de gaten hielden. Langs die balie stond een hele rits couveuses. Als ik niet beter wist, zou ik denken dat dit de plek is waar baby’tjes worden gemaakt. Zo’n indrukwekkende rij couveuses met piepkleine, halfaf baby’tjes. Het leek een soort babyfabriek.
De eerste keer dat ik voet zette over deze drempel was in een ziekenhuisbed. Mijn kraambed. Als kersverse moeder werd ik met bed en al de afdeling neonatologie opgereden. Er werd mij verteld dat de kleine reus die daar in dat glazen huisje lag te slapen, mijn zoon was. Ik herkende hem meteen. Geen twijfel over mogelijk. Dat is van mij. Dat is een stukje van mij. Mijn hart ligt daar buiten mijn lichaam te knokken.
De geur van desinfecterende alcohol zweefde over de afdeling, ik ruik het weer als ik er aan denk. Constant piepjes en alarmen van infuusjes en monitoren waar ik in de loop van tijd aan gewend raakte. Ja echt, het duurde even maar ik raakte er aan gewend.
Er werd mij verteld om niet bij elk alarm naar de monitor te kijken. Kijk maar naar zijn gezichtje, hij ligt heerlijk te slapen. Kijk naar zijn gelaatskleur, die is mooi. Kijk zijn knuistjes mooi ontspannen zijn, hij is comfortabel.
Al hebben we deze geur van geparfumeerde desinfecterende alcohol nog vaak geroken bij de vele opnames, altijd brengt de geur mij even terug naar de afdeling neonatologie. De afdeling waar onze grote reis begon. Een reis in een onvoorspelbare achtbaan die we gaandeweg redelijk hebben leren te besturen.